De leertheorie

Operant conditioneren is een behavioristische leertheorie die rond 1940 werd uitgewerkt door Burrhus Skinner.
Hoewel Skinner wordt gezien als ‘de vader van operant conditioneren’, was hij niet de eerste die de methode gebruikte: Thorndike deed enkele jaren eerder al onderzoek naar het beïnvloeden van het gedrag van katten in doolhoven. Skinner is echter wel de persoon die er het meest onderzoek over heeft gedaan.

De methode ‘operant conditioneren’ houdt in dat het gedrag wat een individu vertoont beloond wordt door middel van positieve versterkers en negatieve versterkers. In andere woorden: straffen en belonen. Hierdoor kan bepaald gedrag aangeleerd worden dat het individu daarvóór niet vertoonde. Om dit te bereiken wordt extra aandacht besteed aan losse deelhandelingen, om zo langzaam bij een gewenst resultaat te komen.

Operant conditioneren wordt gezien als een deel van het behaviorisme.
Het behaviorisme is een stroming die kritiek uitte op de manier waarop in de psycho-analyse onderzoek werd gedaan naar de menselijke geest. Zij vonden dit giswerk, omdat niemand ooit kan meten wat er precies in iemand’s hoofd omgaat. De behavioristen wilden meetbaar resultaat, en wilden daarom alleen het zichtbare gedrag meten, om daar conclusies uit te trekken. Op die manier probeerden ze de pyschologie op een meer wetenschappelijke manier te benaderen.

Skinner werd in 1904 geboren in Susquehanna, Pennsylania, en haalde een Bachelor of the Arts in Engelse literatuur. Later kwam hij er achter dat schrijven hem niet lag, en richtte hij zich op psychologisch onderzoek aan Harvard University.
De ideeën van Skinner zijn beïnvloed door de behavioristische psycholoog John B. Watson, die onder andere experimenten deed met het beïnvloeden van het gedrag van baby’s.

Skinner paste zijn methode toe door dieren in een zogenaamde ‘skinner box’ te plaatsen, en ze bloot te stellen aan een situatie waarin ze konden leren wat hij van ze wilde. Vertoonden de dieren ‘per ongeluk’ gewenst gedrag, dan beloonde hij dat. Dit bleef hij herhalen tot de dieren hadden geleerd wat hij wilde. Zo leerde hij bijvoorbeeld duiven rondjes lopen in de vorm van een acht en pingpong spelen.

Het vormen van nieuw gedrag volgens de methode van operant conditioneren noemde Skinner ‘shaping’.
Het afleren van negatief gedrag door de zogenaamde negatieve versterkers of straffen, noemde hij ‘vermijdingsleren’. Zo plaatste hij bijvoorbeeld duiven in een kooi, zette hij deze onder stroom en liet hij de duiven op een hefboom drukken om de stroom op te heffen. Omdat ze steeds gestraft werden door de stroom wanneer zij niet op de hefboom drukten, vermeden ze al het andere gedrag.

Operant conditioneren onderscheidt zich van het meer bekende ‘klassiek conditioneren’ op een paar manieren. In klassiek conditioneren wordt van nature aanwezig gedrag gelinkt aan bepaalde prikkels. Deze prikkels in een andere context aanbieden zorgt dan voor de herhaling van dat gedrag. Er is dus hierbij geen sprake van straffen of belonen, alleen van associatie.
Een voorbeeld hiervan is Pavlov’s onderzoek met honden, die hij leerde te kwijlen bij het horen van een belletje, omdat ze dat belletje waren gaan associëren met eten.
Ook is het met klassiek conditioneren minder makkelijk om nieuw gedrag aan te leren, zoals bij operant conditioneren. Men is namelijk afhankelijk van al bestaand gedrag, en moet steeds nieuwe stimuli bedenken om gewenst gedrag aan te leren, terwijl bij operant conditioneren elke negatieve versterker opnieuw gebruikt kan worden.

De manier waarop operant conditioneren in ons onderwijs wordt gebruikt, wordt ’toegepaste instructie’ genoemd.
Dit systeem is in de jaren vijftig ontwikkeld, maar is nooit op de lange termijn aangeslagen. In deze methode werden er stapsgewijs kleine beetjes informatie of situaties aangeboden, en de leerlingen werden daar steeds voor beloond. Zo hoopten ze dat leerlingen haast moeiteloos konden leren.
De reden dat het niet op lange termijn is aangeslagen, is dat het niet goed samen ging met het idee van een leerjaarklassensysteem, waarin alle informatie van tevoren is vastgesteld.
Dit bood te weinig vrijheid om de leerlingen te laten werken in hun eigen tempo, zoals bij toegepaste instructie werd aangemoedigd.

Hoewel geprogrammeerde instructie niet de hoofdmethode is geworden in ons onderwijssysteem, kunnen we bepaalde begrippen uit deze methode wel gebruiken in het hedendaagse onderwijs.
Het is namelijk zo dat leerlingen wel degelijk positief reageren op positieve beloningen. Dit bleek zelfs sterker te zijn dan negatieve beloningen. Ook is het leren makkelijker door de informatie op te delen in tussenstapjes.
Op die manier moeten we toch de behavioristische ideeën van Skinner integreren in het onderwijs.

Het portret

Het portret van Burrhus Skinner met de duiven waarmee hij de experimenten uitvoerde.